Betekenis van:
boosheid

boosheid
Zelfstandig naamwoord
  • de hoedanigheid van het boos zijn
"Schelden uit boosheid."
boosheid
Zelfstandig naamwoord
  • de hoedanigheid van het kwaadaardig zijn

Voorbeeldzinnen

  1. Boosheid is een korte woede
  2. "Noobs?" vroeg Dima met enige boosheid in zijn stem. "Dit is geen videospelletje, Al-Sayib! Dit is het echte leven!"