Betekenis van:
bot
bot
Bijvoeglijk naamwoord
- niet scherp, stomp, wat snijdens scherp had moeten zijn. ''een botte bijl''
bot
Bijvoeglijk naamwoord
- onbeleefd & direct, ''zich bot gedragen''
bot (het ~ | meervoud botten)
Zelfstandig naamwoord
- been
"het zit hem nog in de botten"
"tot op het bot verkleumd zijn"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
bot
Zelfstandig naamwoord
- platvis.
bot
Zelfstandig naamwoord
- (''Vlaanderen en Limburg'') laars.
bot
Zelfstandig naamwoord
- de afkorting voor ''robot'', met name voor computerrobots.
bot
Werkwoord
- derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd van uitbotten
bot
Werkwoord
- uitlopen van een plant.
bot
Werkwoord
- enkelvoud gebiedende wijs van uitbotten; uitlopen van een plant
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Hij gaf de hond een bot.
- De hond was bezig met het begraven van zijn bot in de tuin.
- Bot
- Bot
- Bot
- Bot
- Soort bot
- de heer Yves BOT
- BOT Elektrownia Bełchatów S.A.
- Bot (Platichthys flesus)
- Bot (Platichthys flesus)
- Bot (Platichthys flesus)
- BOT 12 maanden
- European plaice Bot
- BOT 3 maanden