Betekenis van:
boterham

boterham
Zelfstandig naamwoord
  • een snee brood
"Zij smeert pindakaas op haar boterham."
boterham (de ~ | meervoud boterhammen)
Zelfstandig naamwoord
  • snee brood
"een dikke/flinke/goede boterham (verdienen)"
"een droge boterham"

Hyperoniemen

Hyponiemen

boterham
Zelfstandig naamwoord
  • een belegde snee brood
"In de pauze eet hij altijd precies één boterham."
boterham
Zelfstandig naamwoord
  • maaltijd met brood

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Zij eten een boterham.
  2. Hij verdient zijn boterham.
  3. Sandra neemt een boterham en een kop koffie als ontbijt.