Betekenis van:
botsing

botsing (de ~ | meervoud botsingen)
Zelfstandig naamwoord
  • het botsen
"een botsing van [twee werelden/een fiets en een auto]"
"een botsing tussen [een deeltje] en [een foton]"

Hyperoniemen

botsing
Zelfstandig naamwoord
  • het botsen
"Er was gisteren weer een frontale botsing op de snelweg."
botsing
Zelfstandig naamwoord
  • een conflict of ruzie
"Zij kwamen weer eens in botsing met elkaar."

Voorbeeldzinnen

  1. Ik hoorde een kreet en daarna een botsing.
  2. Botsing
  3. Frontale botsing
  4. (Frontale botsing)
  5. Frontale botsing
  6. Weerstand tegen zijdelingse botsing
  7. Botsing in onbeladen toestand
  8. Botsing aan de voorkant
  9. 25 mm (bij botsing)
  10. Botsing aan de zijkant
  11. Botsing aan de achterkant
  12. Elastische vervorming (bij zijdelingse botsing)
  13. Bij een botsing betrokken cilinders
  14. Testprocedure voor frontale botsing tegen een hindernis
  15. een bijna-botsing met enig ander vliegtoestel;