Betekenis van:
bouw
bouw (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- bouwbedrijven; bouwbedrijf; economische tak; geheel van bouwmensen; branche v.d. bouwnijverheid
"[werken/een staking] in de bouw"
Synoniemen
Hyperoniemen
bouw (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- het bouwen; bouw
"de bouw van het schip vordert langzaam"
"de bouw stilleggen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
bouw
Zelfstandig naamwoord
- het doen verrijzen van een gebouw
"De bouw van de piramiden heeft ongetwijfeld veel voeten in de aarde gehad."
bouw
Zelfstandig naamwoord
- het bouwbedrijf
"Hij is in de bouw gaan werken."
bouw (de ~ | meervoud bouwen)
Zelfstandig naamwoord
- terrein om te bebouwen; bouwterrein
"de bouw betreden"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
bouw
Zelfstandig naamwoord
- het kweken; teelt van gewassen; het telen; het kweken; teelt
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Handhaaf en bouw", "Behou en bou
- In Nederland is het de gewoonte dat, wanneer bij de bouw van een huis het hoogste punt bereikt is en de dakpannen gelegd kunnen worden, de opdrachtgever de bouwvakkers op zogenaamd "pannenbier" trakteert om dit te vieren. Er wordt dan een vlag in de nok van het huis geplaatst. Is de opdrachtgever te gierig om te trakteren, dan wordt geen vlag, maar een bezem geplaatst.
- Bouw gierput.
- Bouw loopstal.
- Bouw pluimveestallen.
- Milieueffectbeoordelingsdiensten voor de bouw
- Bouw van hotels
- Schrijnwerk voor de bouw
- Ontwerp en bouw
- bouw- of verbeteringsdiensten;
- de bouw van spoorwegen;
- Staalconstructies voor de bouw
- Bouw van nieuwe huizen
- Overig bouw- en sloopafval
- Bouw- en sloopafval