Betekenis van:
bouwen

bouwen
Werkwoord
  • in elkaar zetten
"een huis bouwen"
"luchtkastelen bouwen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

bouwen
Werkwoord
  • een constructie oprichten door het samenvoegen van onderdelen
"Dit kasteel werd in de dertiende eeuw gebouwd."
bouwen
Werkwoord
  • ''~ op:'' zich verlaten op
"Iemand waarop je kunt bouwen is een betrouwbaar persoon."
bouw (de ~ | meervoud bouwen)
Zelfstandig naamwoord
  • terrein om te bebouwen; bouwterrein
"de bouw betreden"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Mijn hobby is modelvliegtuigjes bouwen.
  2. Zijn plan is, een brug over die rivier te bouwen.
  3. Ze zijn zes maanden bezig geweest om het huis te bouwen.
  4. Ons bedrijf is van plan een nieuwe chemische fabriek te bouwen in Rusland.
  5. Die vogels bouwen in de zomer hun nest en vliegen in de winter naar het zuiden.
  6. Bouwen van composteerinstallatie
  7. Bouwen van multisportvoorzieningen
  8. Bouwen van riviertunnel
  9. Bouwen van kunstgalerij
  10. Bouwen van tentoonstellingscentrum
  11. Bouwen van theater
  12. Bouwen van industriegebouwen
  13. Bouwen van persluchtinstallatie
  14. Bouwen van kuurbad
  15. Bouwen van brandweerkazerne