Betekenis van:
bouwen
bouwen
Werkwoord
- in elkaar zetten
"een huis bouwen"
"luchtkastelen bouwen"
Hyperoniemen
Hyponiemen
bouwen
Werkwoord
- een constructie oprichten door het samenvoegen van onderdelen
"Dit kasteel werd in de dertiende eeuw gebouwd."
bouwen
Werkwoord
- ''~ op:'' zich verlaten op
"Iemand waarop je kunt bouwen is een betrouwbaar persoon."
bouw (de ~ | meervoud bouwen)
Zelfstandig naamwoord
- terrein om te bebouwen; bouwterrein
"de bouw betreden"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Mijn hobby is modelvliegtuigjes bouwen.
- Zijn plan is, een brug over die rivier te bouwen.
- Ze zijn zes maanden bezig geweest om het huis te bouwen.
- Ons bedrijf is van plan een nieuwe chemische fabriek te bouwen in Rusland.
- Die vogels bouwen in de zomer hun nest en vliegen in de winter naar het zuiden.
- Bouwen van composteerinstallatie
- Bouwen van multisportvoorzieningen
- Bouwen van riviertunnel
- Bouwen van kunstgalerij
- Bouwen van tentoonstellingscentrum
- Bouwen van theater
- Bouwen van industriegebouwen
- Bouwen van persluchtinstallatie
- Bouwen van kuurbad
- Bouwen van brandweerkazerne