Betekenis van:
braken

braken
Werkwoord
  • kotsen; braken; overgeven; uitbraken; spugen; overgeven
"moeten braken"
"bloed braken"

Synoniemen

Hyperoniemen

braken
Werkwoord
  • genuttigd voedselwaar ongewild door de mond naar buiten brengen
"Zij moest braken van die stinkende geur."
braken
Werkwoord
  • na het roten kneuzen of breken van vlas of hennep

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. De inbrekers braken 's nachts in bij de bank.
  2. braken,
  3. braken. Laboratoriumcriteria
  4. braken na hoestbui; OF
  5. diarree, koorts, braken,
  6. Diarree, braken, plaatselijke symptomen
  7. Elke persoon met een herkenbaar begin van symptomen (bv. vermoeidheid, buikpijn, gebrek aan eetlust, intermitterende misselijkheid en braken);
  8. Elke persoon met een herkenbaar begin van symptomen (bv. vermoeidheid, buikpijn, gebrek aan eetlust, intermitterende misselijkheid en braken);
  9. Zo deden scheuren in de onderste laag scheuren ontstaan in de nieuwe bovenlaag, maar ook braken langs de kanten grote stukken weg en waren er forse lengteverschuivingen aan beide uiteinden van de banen, hetgeen dan weer tot opstuwingen leidde.
  10. Uit de projectresultaten is gebleken dat diverse geteste modellen van vergrendelingen door kinderen konden worden ontgrendeld ondanks de claim dat ze kinderveilig waren; andere modellen klapten in elkaar, braken of doorstonden de verouderingstest niet, en bij alle geteste modellen ontbraken enkele van de vereiste basisinstructies.