Betekenis van:
brief
brief (de ~ | meervoud brieven)
Zelfstandig naamwoord
- geschreven boodschap; brief
"brieven uit de hand"
"brieven bestellen/bezorgen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
brief
Zelfstandig naamwoord
- een geschreven bericht van een persoon naar een ander, meestal in een omslag per post verzonden
"Je moet nog een brief naar Tessa sturen."
brief (de ~ | meervoud brieven)
Zelfstandig naamwoord
- wettig betaalmiddel van papier
"een briefje van [honderd/vijftig]"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Schrijft ge een brief?
- Hij schreef een brief.
- Ik schrijf een brief.
- Wiens brief is dit?
- Wie heeft deze brief geschreven?
- Heeft u de brief ontvangen?
- Het was een lange brief.
- Ik moet een brief schrijven.
- Heb je haar brief gekregen?
- Moet ik een brief schrijven?
- De brief zal morgen aankomen.
- Wie heeft een brief geschreven?
- Hij zal een brief schrijven.
- Heb je mijn brief gekregen?
- Ik heb zojuist uw brief ontvangen.