Betekenis van:
broer
broer (de ~ | meervoud broers)
Zelfstandig naamwoord
- jongen met dezelfde ouders; iemands broer
"zijn grote broer erbij roepen"
"ergens een broertje dood aan hebben"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
broer
Zelfstandig naamwoord
- een mannelijk kind van dezelfde ouders
Voorbeeldzinnen
- Ze had geen broer.
- Tom is mijn broer.
- Mijn broer is leraar.
- Ik heb geen broer.
- Hij is mijn broer.
- Ik heb geen broer.
- Hij is Taro's broer.
- Mijn broer kan autorijden.
- Dit is mijn broer.
- Mijn broer is gezond.
- Heb je een broer, Pedro?
- Mijn broer wil me vermoorden.
- Mijn broer woont in Tokio.
- Mijn grote broer kan rijden.
- Kennen jullie mijn broer Masao?