Betekenis van:
brok
brok
Zelfstandig naamwoord
- een blok met een grillige vorm
"Na de sloop van het muur is alle puin afgevoerd, er is geen brok is achtergebleven."
brok (de/het ~ | meervoud brokken)
Zelfstandig naamwoord
- een zekere hoeveelheid
"zij is één brok [zelfvertrouwen]"
"een brok [natuur/geweld/kijkplezier/..]"
Hyperoniemen
brok
Zelfstandig naamwoord
- een restant van een constructie
"Een brok van het neergestorte vliegtuig is in onze tuin gevallen."