Betekenis van:
bruid

bruid (de ~ | meervoud bruiden)
Zelfstandig naamwoord
  • vrouw die trouwt
"bruid en bruidegom"
"een eeuwige bruid"

Hyperoniemen

bruid
Zelfstandig naamwoord
  • een vrouw die in het huwelijk treedt
"Ze was een stralende bruid op die prachtige dag."

Voorbeeldzinnen

  1. U mag nu de bruid kussen.
  2. Ze is gekleed als een bruid.