Betekenis van:
bruin

bruin
Zelfstandig naamwoord
  • een kleur zoals die van walnoten, chocola of koffie
"Dat bruin ziet er best mooi uit."
bruin (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • donkere kleur

Hyperoniemen

Hyponiemen

bruin
Bijvoeglijk naamwoord
  • bruingekleurd
"bruin(e) haar/ogen"
"een bruine beer"

Hyperoniemen

bruin
Bijvoeglijk naamwoord
  • een kleur zoals die van walnoten, chocola of koffie hebbend
"Dat is een bruin huis!"

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Die kat is bruin.
  2. De gordel is bruin.
  3. Zijn schoenen zijn bruin.
  4. Mijn schoenen zijn bruin.
  5. De tuin is leeg en bruin.
  6. De bladeren van de bomen worden bruin in de herfst.
  7. Bruin glaswerk:
  8. Bruin glaswerk:
  9. E 155 — BRUIN HT
  10. Kleur: bruin/wit”
  11. bruin” of „donkerbruin”.
  12. kleur: intens bruin,
  13. Extractresiduen (kool), bruin; steenkoolteerextract
  14. E 154 — BRUIN FK
  15. Bruin HT wordt beschreven als het natriumzout.