Betekenis van:
buit
buit
Zelfstandig naamwoord
- goederen gewonnen door diefstaf of verovering
"Toen zij de buit wilden verdelen ontstond er al snel een handgemeen."
buit (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- dat wat je buitmaakt; iets dat veroverd is; veroverde dingen
"een buit van [60.000] gulden"
"de volle buit"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Voedsel kan op het gaasdak van de kooi worden gelegd zodat de dieren worden geprikkeld om het via de overspanning van de leefruimte buit te maken.
- Terra Nova heeft het platform weliswaar onlangs verlaten, maar de overeenkomstige programmaslot kon meteen op de belangstelling van zeven aanvragers rekenen, waaronder Tele 5, dat uiteindelijk de buit binnenhaalde.
- Daartoe geschikte voedselitems kunnen ook op het gaasdak van de kooi worden gelegd zodat de dieren worden geprikkeld om ze via de overspanning van de leefruimte buit te maken.