Betekenis van:
buiten

buiten
Voorzetsel
  • niet ingesloten in het genoemde
"Hij woont buiten de stad."
buiten (het ~ | meervoud buitens)
Zelfstandig naamwoord
  • buitenhuis; buitenhuis; landhuis
"in/op een buiten"
"het zomers buiten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. We zijn buiten gevaar.
  2. Het is buiten pikzwart.
  3. Het sneeuwt buiten.
  4. Het is koud buiten.
  5. Het wordt donker buiten.
  6. Ik raak buiten adem.
  7. Ga buiten, of kom binnen.
  8. Dat is buiten mijn studiegebied.
  9. Vandaag moeten we buiten slapen.
  10. Het is nog klaar buiten.
  11. Tegenwoordig spelen kinderen niet buiten.
  12. Ze was nu buiten gevaar.
  13. De machine is buiten bedrijf.
  14. Ga niet naar buiten, het regent hard.
  15. Hij is buiten aan het wandelen.