Betekenis van:
buiten
buiten
Voorzetsel
- niet ingesloten in het genoemde
"Hij woont buiten de stad."
buiten (het ~ | meervoud buitens)
Zelfstandig naamwoord
- buitenhuis; buitenhuis; landhuis
"in/op een buiten"
"het zomers buiten"
Synoniemen
Hyperoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- We zijn buiten gevaar.
- Het is buiten pikzwart.
- Het sneeuwt buiten.
- Het is koud buiten.
- Het wordt donker buiten.
- Ik raak buiten adem.
- Ga buiten, of kom binnen.
- Dat is buiten mijn studiegebied.
- Vandaag moeten we buiten slapen.
- Het is nog klaar buiten.
- Tegenwoordig spelen kinderen niet buiten.
- Ze was nu buiten gevaar.
- De machine is buiten bedrijf.
- Ga niet naar buiten, het regent hard.
- Hij is buiten aan het wandelen.