Betekenis van:
chirurg

chirurg (de ~ | meervoud chirurgen)
Zelfstandig naamwoord
  • arts die mensen opereert; (onzorgvuldige) chirurg
"plastisch chirurg"
"de chirurg opereert [patiënten]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

chirurg
Zelfstandig naamwoord
  • een specialist die operaties verricht
"De chirurg was bij de operatie aanwezig."

Voorbeeldzinnen

  1. Tom is plastisch chirurg.