Betekenis van:
circuit
circuit (het ~ | meervoud circuits)
Zelfstandig naamwoord
- kring van personen, instanties enz. waarbinnen iets of iem. de ronde doet
"het medische circuit"
"het grijze circuit"
Hyperoniemen
Hyponiemen
circuit (het ~ | meervoud circuits)
Zelfstandig naamwoord
- parcours voor sportoefeningen
"een circuit afwerken"
Hyperoniemen
Hyponiemen
circuit (het ~ | meervoud circuits)
Zelfstandig naamwoord
- systeem van door leidingen met elkaar in verbinding staande punten
"het circuit van neuronen in het brein"
"een geïntegreerd circuit"
Hyperoniemen
circuit
Zelfstandig naamwoord
- omloop voor snelheidswedstrijden
"De Italiaanse motorcoureur werd als eerste afgevlagd op het circuit van Assen."
circuit
Zelfstandig naamwoord
- gesloten groep mensen die met elkaar omgaan, kring
"De moord bleek een afrekening in het criminele circuit te zijn."
circuit
Zelfstandig naamwoord
- elektronisch netwerk
circuit
Zelfstandig naamwoord
- afgebakende vliegroute
Voorbeeldzinnen
- circuit: …
- visuele nadering en circuit;
- visuele nadering en circuit;
- Bewakingssysteem met gesloten circuit
- Rechtstreekse aanzuiging met dubbel circuit
- Werkzaamheden voor pneumatisch circuit van postbezorging
- „aandrijflijn”: het elektrische circuit, bestaande uit:
- Regelprincipe: vectorieel/open circuit/gesloten/ander (specificeren):
- Antivervuilingssystemen met gesloten circuit voor fabrieken (CPC 94090**)
- bewegingen op het luchtvaartterrein en in het circuit;
- Deze verlaging zou ook de verleiding voor de betrokken ondernemingen om in „het zwarte circuit” te verdwijnen, respectievelijk in dat circuit te blijven, minder groot kunnen maken.
- Het circuit voor de standaanwijzers moet onafhankelijk zijn van het bedieningscircuit voor iedere deur.
- Deze zaak betreft de bierverkoop in het Franse on trade-circuit.
- Het water in opkweeksystemen moet afkomstig zijn uit een open circuit.
- Zij mogen uitsluitend in de staat waarin zij zijn gecertificeerd in het circuit worden gebracht.