Betekenis van:
collega
collega (de ~ | meervoud collega's, collegae)
Zelfstandig naamwoord
- ambtgenoot
"goedemorgen, collega's"
"zij werkte prettig samen met haar nieuwe collega"
Hyperoniemen
collega
Zelfstandig naamwoord
- een persoon die voor hetzelfde bedrijf werkt.
"Samen met mij werden er nog zes andere collega's ontslagen."
collega
Zelfstandig naamwoord
- een vak- of ambtgenoot.
"Wetenschappers feliciteerden hun collega met zijn uitvinding."
collega
Zelfstandig naamwoord
- werkkracht, functionaris
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- Tom is mijn collega.
- Hij is mijn collega.
- Wij hebben een collega in Spanje.
- De collega die getrouwd is met een Fransman, is naar Parijs.
- Gezinslid, buur, collega
- Van een familielid, vriend of collega leren
- Dit kan meelopen met een collega („job shadowing”) inhouden.
- een lid van een commissie kan in geen geval plaatsvervanger zijn van een collega die bij een andere fractie hoort.