Betekenis van:
commissaris

commissaris (de ~ | meervoud commissarissen)
Zelfstandig naamwoord
  • gevolmachtigde v.d. regering
"een rechter-commissaris"
"de Commissaris van de Koningin"

Hyperoniemen

commissaris (de ~ | meervoud commissarissen)
Zelfstandig naamwoord
  • bestuurslid met bepaalde taak
"de commissarissen van orde"
"de commissaris van een sociëteit"

Hyperoniemen

commissaris
Zelfstandig naamwoord
  • een persoon die zitting heeft in een commissie van toezicht
commissaris
Zelfstandig naamwoord
  • een hoge rang in de Nederlandse en Belgische politie
commissaris
Zelfstandig naamwoord
  • ''~ van de Koning(in)'' de hoogste vertegenwoordiger van de Kroon in een Nederlandse provincie

Voorbeeldzinnen

  1. Ik was het niet, commissaris!
  2. Assistent-commissaris.
  3. „Assistent-commissaris.”,
  4. Overige informatie: voormalig commissaris van Maritieme zaken.
  5. „Assistent-commissaris, geboren 19.1.1953, paspoort AD001073.”.
  6. UNHCR (Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen)
  7. Brief van minister van Financiën Rostowski aan commissaris Almunia.
  8. Overige informatie: voormalig commissaris van Maritieme Zaken van Liberia.
  9. Adjunct-commissaris van het Politbureau van ZANU-PF, geboren 26.6.1942.
  10. mevrouw Carla PEIJS, Commissaris der Koningin in de provincie Zeeland,
  11. Commissaris van de Koningin in de provincie Zeeland,
  12. Chihuri, Augustine Commissaris van politie, geboren op 10.3.1953
  13. Overige informatie: eigenaar van Hotel Afrika; President-commissaris van Oriental Timber Company”.
  14. Overige informatie: zakenman, voormalig plaatsvervangend commissaris van het Bureau voor maritieme zaken.
  15. de heer Léon FRISSEN, Commissaris der Koningin in de provincie Limburg,