Betekenis van:
crisis
crisis (de ~ | meervoud crisissen, crises)
Zelfstandig naamwoord
- kritieke fase in een ziekte
"de crisis te boven komen"
"de crisis breekt door/uit"
Hyperoniemen
Hyponiemen
crisis (de ~ | meervoud crisissen, crises)
Zelfstandig naamwoord
- geestelijke onevenwichtigheid
"een crisis te boven komen"
"een crisis doormaken"
Hyperoniemen
Hyponiemen
crisis
Zelfstandig naamwoord
- een zware noodsituatie waarbij het functioneren van een stelsel ernstig verstoord raakt
"Om de crisis aan te pakken, werd er een spoedoverleg ingelast."
Voorbeeldzinnen
- In tijden van crisis moet je nooit het verleden gaan idealiseren.
- Einde van de crisis
- het einde van de crisis,
- hogere herfinancieringskosten door financiële crisis
- Beoordeling achteraf van de crisis
- Gevolgen van de economische crisis
- Hogere herfinancieringskosten door de financiële crisis
- Uitvoering van de uitweg uit de crisis
- Capaciteitsopbouw vóór en na een crisis
- Coördinatieprocedure in het geval van een grote crisis
- Tijdens de duur van de crisis te nemen permanente maatregelen
- Het groeipotentieel is waarschijnlijk beschadigd door de financiële crisis.
- Stabilisatie na een crisis vergt langdurige en flexibele inzet van de internationale gemeenschap, met name de eerste jaren na een crisis, op basis van geïntegreerde overgangsstrategieën.
- De subprime-crisis ontwikkelde zich tot de ergste financiële crisis sinds tientallen jaren en leidde tot een zware recessie van de reële economie.
- steun voor sociaal-economische maatregelen ter bevordering van een eerlijke toegang tot en een transparant beheer van natuurlijke rijkdommen in een situatie van crisis of dreigende crisis;