Betekenis van:
cyclus

cyclus (de ~ | meervoud cycli, cyclussen)
Zelfstandig naamwoord
  • reeks voorstellingen
"een cyclus van vier concerten rond muziek van Hindemith"

Hyperoniemen

cyclus (de ~ | meervoud cycli, cyclussen)
Zelfstandig naamwoord
  • verzameling kunstwerken
"een cyclus liederen"

Hyperoniemen

cyclus (de ~ | meervoud cycli, cyclussen)
Zelfstandig naamwoord
  • het telkens opnieuw doorlopen van een reeks van stadia
"de maandelijkse cyclus"
"de cyclus van [de stofwisseling]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

cyclus
Zelfstandig naamwoord
  • een terugkerende, regelmatige reeks

Voorbeeldzinnen

  1. Cyclus
  2. Omgevingstemperatuur/cyclus
  3. Cyclus 2
  4. Cyclus 1
  5. Derde cyclus
  6. Cyclus 3
  7. Cyclus 4
  8. Europese transiënte cyclus
  9. (cyclus van 3 jaar)
  10. cyclus ISO 8178
  11. 1 cyclus van:
  12. Bij de ECT-cyclus
  13. (cyclus van 3 jaar)
  14. Beschrijving van de cyclus
  15. Validering van de cyclus