Betekenis van:
cyclus
cyclus (de ~ | meervoud cycli, cyclussen)
Zelfstandig naamwoord
- reeks voorstellingen
"een cyclus van vier concerten rond muziek van Hindemith"
Hyperoniemen
cyclus (de ~ | meervoud cycli, cyclussen)
Zelfstandig naamwoord
- het telkens opnieuw doorlopen van een reeks van stadia
"de maandelijkse cyclus"
"de cyclus van [de stofwisseling]"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
cyclus
Zelfstandig naamwoord
- een terugkerende, regelmatige reeks
Voorbeeldzinnen
- Cyclus
- Omgevingstemperatuur/cyclus
- Cyclus 2
- Cyclus 1
- Derde cyclus
- Cyclus 3
- Cyclus 4
- Europese transiënte cyclus
- (cyclus van 3 jaar)
- cyclus ISO 8178
- 1 cyclus van:
- Bij de ECT-cyclus
- (cyclus van 3 jaar)
- Beschrijving van de cyclus
- Validering van de cyclus