Betekenis van:
dam
dam (de ~ | meervoud dammen)
Zelfstandig naamwoord
- dubbele schijf bij het dammen
"een dam halen"
"een dam hebben"
Hyperoniemen
dam (de ~ | meervoud dammen)
Zelfstandig naamwoord
- wal die water tegenhoudt
"een dam leggen"
"als er een schaap over de dam is, volgen er meer"
Hyperoniemen
Hyponiemen
dam
Zelfstandig naamwoord
- een relatief smalle, massieve bodemophoging in een waterweg om wegverkeer tussen de oevers mogelijk te maken en/of ter bescherming tegen overstromingen
"In het Deltaplan is de functie van een dam primair de kustverdediging."
dam
Zelfstandig naamwoord
- een vaste waterkering, aangelegd voor de waterbeheersing en doorgaans voorzien van regelbare doorlaatopeningen of sluizen
dam
Zelfstandig naamwoord
- (bij het damspel) twee gestapelde schijven.
dam
Zelfstandig naamwoord
- stuk dat verbindt; onderdeel dat twee elementen verbindt; verbindingsstuk
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Er stond een watermolen onderaan de dam.
- Bouwen van dam
- De Duero tot de dam van Aldeávila,
- De Esera van de bron tot de dam van Barasona
- De Alberche van de bron tot de dam van Burguillo.
- De Alberche van de bron tot de dam van Burguillo.
- De Esera van de bron tot de dam van Barasona,
- De Guatizalema van de bron tot de dam van Vadiello,
- De Guatizalema van de bron tot de dam van Vadiello
- De Pena van de bron tot de dam van Pena
- De Isuela van de bron tot de dam van Arguis
- De Pena van de bron tot de dam van Pena
- De Cinca van de bron tot de dam van Grado
- De Duero van de bron tot de dam van Aldeávila
- De Cinca van de bron tot de dam van Grado