Betekenis van:
datum

datum
Zelfstandig naamwoord
  • een tijdsaanduiding die bestaat uit een dag(nummer), een maand en een jaar
"De datum waarop de brief geschreven was is 11-04-1933."
datum
Zelfstandig naamwoord
  • dag, tijdstip
"een datum prikken/vaststellen"

Hyperoniemen

datum
Zelfstandig naamwoord
  • een tijdsaanduiding die bestaat uit een dag(nummer), een maand en een jaar
"De datum waarop de brief geschreven was is 11-04-1933."
datum (de ~ | meervoud data, datums)
Zelfstandig naamwoord
  • dagtekening

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Welke datum is het vandaag?
  2. Leg een datum vast voor de bijeenkomst.
  3. We hebben de datum van de vergadering uitgesteld.
  4. De datum en het adres schrijft men gewoonlijk bovenaan de brief.
  5. Kan men een datum aanduiden, waarop een taal begon te leven? Men is geneigd te antwoorden: "Wat een vraag!" . En toch bestaat er zulk een datum: 26 juli, Esperantodag. Op die dag in 1887 verscheen in Warschau een brochure van Ludwik Lejzer Zamenhof over de "Internationale Taal".
  6. Datum […]
  7. Datum:
  8. Datum: …
  9. Datum
  10. DATUM:
  11. Datum:_
  12. Datum:
  13. Datum: ..…..…..
  14. Datum: …
  15. DATUM