Betekenis van:
deurkruk

deurkruk (de ~ | meervoud deurkrukken)
Zelfstandig naamwoord
  • handvat om deur mee te openen en sluiten; knop aan de deur om hem te openen; pal v.e. slot waardoor hij dicht blijft; handvat o.a. aan deuren

Synoniemen

Hyperoniemen

deurkruk
Zelfstandig naamwoord
  • handvat dat de grendel van een deur bedient

Voorbeeldzinnen

  1. Deze voorziening moet door de beweging van de deurvanger of deurkruk en niet door de beweging van de deur zelf in werking worden gesteld.
  2. Dat maakt het voor de inzittende moeilijk of onmogelijk om de deurkruk met zijn knie te raken. In dat geval beslist de technische dienst in overleg met de fabrikant of de stoottest al dan niet moet worden uitgevoerd.