Betekenis van:
dief
dief (de ~ | meervoud dieven)
Zelfstandig naamwoord
- iemand die steelt; vrouwelijke dief
"als een dief in de nacht"
"eens een dief, altijd een dief"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
dief
Zelfstandig naamwoord
- iemand (persoon of dier) die iets steelt
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Hij is een dief.
- De gelegenheid maakt de dief.
- De gelegenheid maakt de dief.
- Uitstelgedrag is de dief van de tijd.
- Houd de dief!
- De dief liep weg toen hij een politieman zag.
- Ze bonden de dief vast aan een boom.
- De dief rende weg in de richting van het station.
- De gelegenheid maakt een dief
- Een dief heeft ingebroken en is aan de haal gegaan met al mijn juwelen.