Betekenis van:
diefstal

diefstal (de ~ | meervoud diefstallen)
Zelfstandig naamwoord
  • daad van stelen
"een diefstal plegen"
"diefstal met geweld"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

diefstal
Zelfstandig naamwoord
  • het zich onrechtmatig toe-eigenen van goederen of andere bezittingen die aan een ander toebehoren
"Hij werd van diefstal beschuldigd."

Voorbeeldzinnen

  1. De jongen is in staat tot diefstal.
  2. Diefstal
  3. diefstal,
  4. diefstal;
  5. georganiseerde diefstal,
  6. georganiseerde of gewapende diefstal,
  7. Beveiliging tegen diefstal
  8. alarminstallaties tegen diefstal;
  9. Diefstal van het bevoegdheidsbewijs
  10.  georganiseerde of gewapende diefstal;
  11. georganiseerde of gewapende diefstal;
  12. georganiseerde of gewapende diefstal
  13. Diefstal van de vergunning
  14. Sloten en beveiligingen tegen diefstal
  15. Beveiliging tegen diefstal en startonderbrekers