Betekenis van:
diep

diep
Bijvoeglijk naamwoord
  • ver naar beneden; diepe plaats in water
"een diep decolleté"
"een diep bord"
diep
Bijvoeglijk naamwoord
  • ver naar achteren
"een diepe voorzet"
"een diepe kast"
diep
Bijvoeglijk naamwoord
  • van (stem)geluid; laag en diep; niet helder van klank
"een diepe stem"

Synoniemen

diep
Bijvoeglijk naamwoord
  • waar de bodem ver naar beneden is
"Toen hij tien was geworden mocht hij het diepe water van het zwembad in."
diep
Bijvoeglijk naamwoord
  • zeer krachtig, hevig
"diep ongelukkig/bedroefd/geroerd/geraakt/geschokt/gekwetst/gegriefd"
"diep onder de indruk"

Synoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Hoe diep is het meer?
  2. Hoe diep is het meer?
  3. Ik weet niet hoe diep het meer is.
  4. Tom was diep in slaap toen Mary de kamer binnenkwam.
  5. Noors Diep
  6. Laagland, diep, lage alkaliniteit, helder
  7. Op strobedding (diep strooisel — loopstal)
  8. Waterbekkens, diep, groot, kalkhoudend, stroomgebied < 20000 km2
  9. Putopies en callopties die diep „out of the money” zijn.
  10. Behuizing: lattenvloer (volledig/gedeeltelijk); harde vloer; diep stro of andere
  11. Waterbekkens, diep, groot, silicaathoudend, „natte gebieden”, stroomgebied < 20000 km2
  12. Putopies en callopties die diep „in the money” zijn.
  13. Uitwendig (diep) (> 10 cm lang op het lichaam)
  14. Grenswaarden voor tijd t4 (s) in ondiep en diep water
  15. Skagerrak buitenboog-type, polyhalien, klein getijverschil, onbeschut, diep