Betekenis van:
diep
diep
Bijvoeglijk naamwoord
- ver naar beneden; diepe plaats in water
"een diep decolleté"
"een diep bord"
diep
Bijvoeglijk naamwoord
- ver naar achteren
"een diepe voorzet"
"een diepe kast"
diep
Bijvoeglijk naamwoord
- waar de bodem ver naar beneden is
"Toen hij tien was geworden mocht hij het diepe water van het zwembad in."
diep
Bijvoeglijk naamwoord
- zeer krachtig, hevig
"diep ongelukkig/bedroefd/geroerd/geraakt/geschokt/gekwetst/gegriefd"
"diep onder de indruk"
Synoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Hoe diep is het meer?
- Hoe diep is het meer?
- Ik weet niet hoe diep het meer is.
- Tom was diep in slaap toen Mary de kamer binnenkwam.
- Noors Diep
- Laagland, diep, lage alkaliniteit, helder
- Op strobedding (diep strooisel — loopstal)
- Waterbekkens, diep, groot, kalkhoudend, stroomgebied < 20000 km2
- Putopies en callopties die diep „out of the money” zijn.
- Behuizing: lattenvloer (volledig/gedeeltelijk); harde vloer; diep stro of andere
- Waterbekkens, diep, groot, silicaathoudend, „natte gebieden”, stroomgebied < 20000 km2
- Putopies en callopties die diep „in the money” zijn.
- Uitwendig (diep) (> 10 cm lang op het lichaam)
- Grenswaarden voor tijd t4 (s) in ondiep en diep water
- Skagerrak buitenboog-type, polyhalien, klein getijverschil, onbeschut, diep