Betekenis van:
dij

dij (de ~ | meervoud dijen)
Zelfstandig naamwoord
  • vlezig deel v.h. bovenbeen
"op je dijen slaan/kletsen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

dij
Zelfstandig naamwoord
  • het deel van het menselijk been tussen heup en knie

Voorbeeldzinnen

  1. delen omvattende een hele dij of een stuk dij en een rugdeel, die niet meer bedragen dan 25 % van het gewicht van het hele deel:
  2. De kniebuis is voorzien van twee randen die de beweging van het onderbeen ten opzichte van de dij beperken.
  3. „H-punt”: het draaipunt van het bovenlichaam en de dij van de 3-D H-machine, die overeenkomstig punt 4 op een stoel van het voertuig is geïnstalleerd.
  4. „H-punt”: het draaipunt van de romp en de dij van de 3-D H-machine, die overeenkomstig punt 4 op een stoel van het voertuig is geïnstalleerd.
  5. Effen gekleurd kledingstuk van lichtgewicht breiwerk, vervaardigd van synthetische vezels (90 % polyamide, 10 % elastomeergaren), bestemd om het onderlichaam te bedekken vanaf het middel tot halverwege de dij, elk been afzonderlijk omhullend, voorzien van een opening aan de voorzijde zonder sluiting en zonder opening in de taille.
  6. ij) „zogenaamde ganzen- of eendenpaletots” bedoeld bij de onderverdelingen 02073571 en 02073671: ganzen of eenden die worden aangeboden geplukt, geheel schoongemaakt, zonder kop en zonder poten, en waaruit de beenderen van het karkas (borstbeen, ribben, wervelkolom en heiligbeen) zijn verwijderd doch waarin scheen-, dij- en opperarmbeenderen nog aanwezig zijn.