Betekenis van:
ding
ding
Zelfstandig naamwoord
- nog niet-volwassen mens
"Wat een leuk ding is je dochtertje!"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
ding (het ~ | meervoud dingen)
Zelfstandig naamwoord
- zaak, object dat men waarneemt, behandelt enz.
"een lekker ding"
"Ik heb een paar dingen gekocht in de Albert Heijn."
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
ding
Zelfstandig naamwoord
- een voorwerp
ding
Zelfstandig naamwoord
- een meid
ding
Zelfstandig naamwoord
- een penis
ding
Zelfstandig naamwoord
- een samenkomst waar recht gedaan wordt (oorspronkelijke betekenis), zie geding
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ieder zijn eigen ding.
- Laat mij een ding zeggen.
- Je moet me alleen één ding beloven.
- Ik heb geen idee hoe je dit ding moet gebruiken.
- Het eerste ding dat hij kocht was een wekker.
- Er is slechts één ding dat we kunnen doen nu!
- Weten is één ding, het ook doen is heel wat anders.
- Doe wat je doet", "Doe je ding
- Een taal spreken is één ding, maar iemand een taal leren is iets helemaal anders.
- Contactpersoon: de heer Jacques Ding
- Opslag op de vergoe-ding per jaar (in basis-punten)
- In dit verband is het interessant hier bepaalde passages aan te halen uit het verhoor van de accountants van France Télécom door de onderzoekcommissie (eigen vert.):„Edouard Salustro: Geachte Afgevaardigde, laat me hier één ding herhalen dat u beter weet dan wie ook.