Betekenis van:
directeur
directeur
Zelfstandig naamwoord
- een parmantig persoon
"Mijn neefje was al een echte directeur."
directeur
Zelfstandig naamwoord
- de hoogste persoon bij een bedrijf
"We moesten eerst goedkeuring aan de directeur vragen."
directeur (de ~ | meervoud directeuren, directeurs)
Zelfstandig naamwoord
- hoofd van een school, inrichting, onderneming enz.
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Hij handelde achter de rug van de directeur.
- Welk merk en kleur heeft de auto van de directeur?
- De directeur van het bedrijf, aan wie ik u deze vrijdag heb voorgesteld, wil u weer spreken.
- De directeur van de school wil de kantine sluiten en een nieuwe recreatieruimte creëren voor de studenten.
- Directeur
- Directeur-generaal/directeur
- De directeur
- Adjunct-directeur
- Uitvoerend directeur
- Directeur Hervestiging
- Naam directeur
- De directeur
- Directeur-generaal
- de directeur.
- Directeur-generaal