Betekenis van:
doelloos
doelloos
Bijvoeglijk naamwoord
- zonder te weten waartoe iets dient of waar men heen wil
"En zo begon zijn doelloze zwerftocht, die hem uiteindelijk naar de westkust zou voeren."
doelloos
Bijvoeglijk naamwoord
- nutteloos; zonder doel; zinloos; zonder resultaat; vergeefs; tevergeefs; vruchteloos
"doelloos rondzwerven/ronddwalen/rondlopen/ronddolen"
"doelloos 'voor zich uit'/'naar buiten'/'uit het raam' staren"
Synoniemen
Voorbeeldzinnen
- Ik zwalkte doelloos in het rond.
- De bestemmingsreserves die tussen 1987 en 1996 zijn aangelegd uit hoofde van de regeling voor in concessie verstrekte goederen zijn dus doelloos geworden.
- Aangezien deze reserves doelloos zijn geworden, hebben de Franse autoriteiten de balansindeling van EDF gewijzigd via een wet en een ministerieel besluit.
- Na de wet van 1997, waarin EDF sinds 1956 als eigenaar van het RAG wordt beschouwd, zijn deze reserves doelloos geworden. Zodoende moesten ze worden overgebracht naar andere balansposten.
- De bestemmingsreserves voor de vernieuwing van het RAG, welke doelloos zijn geworden na wet nr. 97-1026 van 10 november 1997, moeten opnieuw worden overgebracht naar het boekjaar 1997. Zodoende moet hierover de vennootschapsbelasting van dat boekjaar worden berekend.