Betekenis van:
dop
dop (de ~ | meervoud doppen)
Zelfstandig naamwoord
- afsluitmiddel
"een dop op [de fles/het potje]"
"de dop dichtdraaien/aandraaien"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
dop
Zelfstandig naamwoord
- een stevig omhulsel, ongeveer in de vorm van een halve bol
"Om een walnoot te eten, moet je eerst de dop kraken."
dop
Zelfstandig naamwoord
- kapje ter afsluiting van iets
"Doe even de dop op die fles!"
dop
Zelfstandig naamwoord
- oogleden.
"Kijk uit je doppen!"
dop
Zelfstandig naamwoord
- eierschaal.
"Beter een half ei dan een lege dop."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Beter een half ei dan een lege dop.
- Doe de dop terug op de fles voor het geval de kat hem omstoot.
- zonder dop
- DOP dioctylftalaat
- zonder dop:
- in de dop
- Grondnoten, in de dop
- De bonen zonder dop
- Walnoten (okkernoten) in de dop
- hazelnoten zonder dop van GN-code 080222,
- tot vaststelling van de uitvoerrestituties voor noten (amandelen zonder dop, hazelnoten in de dop, hazelnoten zonder dop, walnoten in de dop) in het kader van het A1-stelsel
- amandelen zonder dop van GN-code 080212,
- amandelen in de dop of zonder dop, van GN-code 080211 of 080212;
- NOTEN (al dan niet in de dop, schil of schaal)
- houdende rectificatie van Verordening (EG) nr. 950/2005 tot vaststelling van de uitvoerrestituties voor noten (amandelen zonder dop, hazelnoten in de dop, hazelnoten zonder dop, walnoten in de dop) in het kader van het A1-stelsel