Betekenis van:
draad
draad (de ~ | meervoud draden)
Zelfstandig naamwoord
- lang en dun uitgesponnen samenhangend geheel van ineengedraaide vezels
"een rode draad"
"met naald en draad"
Hyperoniemen
Hyponiemen
draad
Zelfstandig naamwoord
- in elkaar gesponnen vezels
"De draad van de ophanging was gebroken en daardoor lag het schilderij op de grond."
draad
Zelfstandig naamwoord
- de vanzelfsprekende opeenvolging van tekstonderdelen die voor de begrijpelijkheid van een tekst noodzakelijk is
"De draad van het verhaal wordt hier en daar lelijk onderbroken door onbenullige uitweidingen."
draad
Zelfstandig naamwoord
- de meestal geïsoleerd uitgevoerde, betrekkelijk dunne elektrische geleider in verbindingsmateriaal zoals snoeren en kabeltjes
"De verbindingen per draad worden in rap tempo vervangen door draadloze verbindingen: Wi-Fi en bluetooth, dat is pas handig."
draad
Zelfstandig naamwoord
- oude bijnaam voor een radiotelegrafist
"De draad heeft zijn bijnaam te danken aan de oude benaming voor radio: "draadloze verbinding." De telegraaf- en telefoonverbindingen via kabels bestonden al langer."
draad
Zelfstandig naamwoord
- een verkorte uitdrukking voor "schroefdraad"
"Er zit geen draad meer op deze moer, hij is dolgedraaid."
draad
Zelfstandig naamwoord
- in spiraallijn lopende windingen/groeven; volgens een spiraallijn lopende windingen van een schroef of bout, resp. de overeenkomstige van een moer
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- De kinderen maakten sculpturen uit draad.
- draad
- „draad”:
- uit draad
- Synthetische draad
- van geribde draad
- Synthetisch garen of draad
- Draad voor postmortaal gebruik
- Draad en springveren
- staven, profielen en draad
- Draad van molybdeen
- Breeksterkte per draad: … kN
- Koudtrekken van draad
- Elektrische draad- en kabelfabrieken
- Draad van roestvrij staal