Betekenis van:
drang
drang (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- aandrang, opwelling, neiging
"de drang om (weer) te [gaan reizen]"
"een drang tot [manipuleren van anderen]"
Hyperoniemen
drang
Zelfstandig naamwoord
- innerlijke neiging om iets te doen
"Hij voelde sterke drang om zich te bemoeien met de discussie, maar deed het toch niet."
Voorbeeldzinnen
- Hij voelde plots de drang om een roman te schrijven.
- Aan alle varkens dient beddingmateriaal te worden verstrekt, tenzij dat om experimentele redenen is uitgesloten; dat is met name belangrijk voor hoogdrachtige zeugen, die een sterke drang tot het maken van nesten vertonen, en voor varkens waarvan het voer wordt gerantsoeneerd, die een sterke foerageerdrang hebben.