Betekenis van:
dubbeltje

dubbeltje (het ~ | meervoud dubbeltjes)
Zelfstandig naamwoord
  • muntje van tien cent
"als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje"
"het was een dubbeltje op zijn kant"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje.