Betekenis van:
duf

duf
Bijvoeglijk naamwoord
  • saai, doods
"Wat een duffe bedoening hier zeg!"
duf
Bijvoeglijk naamwoord
  • slaperig.
"Ik ben echt heel duf vandaag!"
duf
Bijvoeglijk naamwoord
  • wezenloos; niet fris; sufferig; gevoelloos; dof
"zich duf voelen"
"in een duffe bui zijn"

Synoniemen

Hyperoniemen

duf
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet interessant; heel saai; weinig afwisselend; saai; saai; oninteressant; vervelend; om je bij te vervelen

Synoniemen