Betekenis van:
echtgenoot
echtgenoot
Zelfstandig naamwoord
- een mannelijke huwelijkspartner
"De vrouw en haar echtgenoot beleefden een romantische huwelijksreis."
Voorbeeldzinnen
- Ze haatte haar echtgenoot.
- Wijlen haar echtgenoot was violist.
- Mijn echtgenoot verdient honderdduizend dollar per jaar.
- Hij zal een goede echtgenoot zijn.
- Hij zal een goede echtgenoot zijn.
- Hij zal een goede echtgenoot zijn.
- Ze had haar echtgenoot niet graag.
- John zal een goede echtgenoot en vader zijn.
- Zij zal voor altijd van haar echtgenoot houden.
- De echtgenoot van de zuster van mijn vader is mijn oom.
- Echtgenoot
- echtgenoot:
- Echtgenoot/Echtgenote
- Inlichtingen betreffende de echtgenoot, voormalige echtgenoot of overleden echtgenoot
- Echtgenoot (13) (17) (35)