Betekenis van:
eer

eer
Zelfstandig naamwoord
  • aanzien, roem
"Hij kreeg veel eer voor zijn werk."
eer (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • achting; status t.o.v. anderen
"dat strekt je tot eer"
"de eer redden"

Synoniemen

Hyperoniemen

eer
Zelfstandig naamwoord
  • kuisheid.
"Wij deden dat in alle eer en deugd."
eer (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • eerbetoon; hulde; huldebetuiging; eerbetoon
"een hele eer"
"twijfelachtige eer"

Synoniemen

Hyperoniemen

eer
Voegwoord
  • voordat
"Het duurde lang eer ik zijn grappen waarderen kon."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik had de eer niet om hem te ontmoeten.
  2. Alleen aan God de eer
  3. Eer is de loon der deugd
  4. Hij had de eer voorgesteld te worden aan een groot schrijver.
  5. EER
  6. EER-Overeenkomst;
  7. EER [62]
  8. EER-Overeenkomst;
  9. Desktops — EER
  10. de EER;
  11. Notebooks — EER
  12. Koelrendement (EER)
  13. Pc’s — EER:
  14. Debiteur: EER
  15. EER [22]