Betekenis van:
eerlijk
eerlijk
Bijvoeglijk naamwoord
- vrij van leugen en bedrog
"Wees eerlijk en vertel de waarheid!"
eerlijk
Bijvoeglijk naamwoord
- op een gepaste, eervolle wijze
"Opdat het spel eerlijk zou verlopen, hield een opzichter hen in de gaten."
eerlijk
Bijvoeglijk naamwoord
- billijk; rechtvaardig
"een eerlijke verdeling"
"een eerlijke beslissing"
Synoniemen
eerlijk
Bijvoeglijk naamwoord
- oprecht; openhartig; eerlijk; oprecht; trouw van hart; welgemeend
"het/dat is niet eerlijk"
"eerlijk spelen"
Synoniemen
Voorbeeldzinnen
- Laat ons eerlijk zijn.
- Laat ons eerlijk zijn.
- Een man moet eerlijk zijn.
- Hij is arm, maar eerlijk.
- De jongen is heel eerlijk.
- Zij is helemaal niet eerlijk.
- Hij lijkt eerlijk te zijn.
- We veronderstellen dat Tom eerlijk is.
- Eerlijk, ik kan hem niet vertrouwen.
- Ze geloven dat Jane eerlijk is.
- Het lijkt dat hij eerlijk is.
- Hij houdt hem voor een eerlijk man.
- Eerlijk gezegd bevalt je idee me niet.
- We denken dat hij eerlijk is.
- Hij wees mij eerlijk op mijn tekortkomingen.