Betekenis van:
eigen
eigen
Bijvoeglijk naamwoord
- op zichzelf betrekking hebbend
"Eigen huis."
eigen
Bijvoeglijk naamwoord
- typisch (voor)
"Experimenteren is eigen aan de leeftijd."
eigen
Bijvoeglijk naamwoord
- eigen aan iets; kenmerkend
"dat is hem/haar eigen"
"eigen zijn aan iets/iemand"
Synoniemen
Hyperoniemen
eigen
Bijvoeglijk naamwoord
- behorend tot of betr. hebbend op een bepaald persoon
"bemoei je met je eigen zaken!"
"iets met eigen ogen zien"
Synoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ieder zijn eigen passie.
- Ieder zijn eigen ding.
- Heb je een eigen kamer?
- Mayuko ontwierp haar eigen kleding.
- U kunt uw eigen maken.
- Ze hadden een eigen cultuur.
- Uw eigen bestek meenemen graag.
- Ik wil mijn eigen kamer.
- Het was zijn eigen schuld.
- Hij heeft een eigen huis.
- Zweden heeft zijn eigen taal.
- Iedereen kan zijn eigen naam schrijven.
- Bemoei je met je eigen zaken!
- Ze zal haar eigen manier hebben.
- Je zou jouw eigen bedrijf kunnen starten.