Betekenis van:
eikel
eikel
Zelfstandig naamwoord
- vrucht van de eikenboom
"De eikels lagen voor het oprapen."
eikel
Zelfstandig naamwoord
- top van de penis
"Met een watje en lauw water de eikel schoonmaken."
eikel
Zelfstandig naamwoord
- nietsnut, kluns; vervelende vent
"Stomme eikel!"
eikel (de ~ | meervoud eikels)
Zelfstandig naamwoord
- domoor
"ik hoop dat die eikels er flink hasj in hebben gedaan"
"als je dat niet kan dan ben je wel een eikel, zeg"
Synoniemen
- sufferd
- appelflap
- augurk
- dodo
- dombo
- domoor
- onbenul
- drol
- droplul
- druiloor
- eendvogel
- ei
- ezel
- ezelskop
- ezelsveulen
- flapdrol
- hals
- ignorant
- jojo
- kalf
- kalfskop
- kloris
- kuiken
- kwezel
- leeghoofd
- minkukel
- nitwit
- oelewapper
- oen
- oetlul
- schaapskop
- slaapkop
- stomkop
- stommeling
- stommerd
- stommerik
- sufkont
- sufkop
- uil
- uilebal
- waterhoofd
- weetniet
- eend
- uilenbal
- gehaktbal
- hansworst
- oliebol
- rund
- uilskuiken
- koe