Betekenis van:
elektrotechniek
elektrotechniek (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- studie v.d. elektrische energie
"een opleiding in de elektrotechniek"
Hyperoniemen
Hyponiemen
elektrotechniek
Zelfstandig naamwoord
- de studie en praktische toepassing van alles wat met elektriciteit en elektromagnetisme te maken heeft
Voorbeeldzinnen
- boordwerktuigkundige elektrotechniek („kuģu elektromehāniķis”),
- ELEKTROTECHNIEK VOOR KABELBAANINSTALLATIES
- voor de boordwerktuigkundige elektrotechniek („kuģu elektromehāniķis”),
- fundamentele technische kennis, zoals elektrotechniek, elektronica en aerodynamica;
- Academie of secundaire school voor zeevaartkunde, faculteit maritieme elektrotechniek, of een andere academie of hogeschool voor elektrotechniek, alle afgesloten met het „maturitní zkouška” of een staatsexamen.
- Academie voor zeevaartkunde of een andere academie, faculteit elektrotechniek, of technische school of hogeschool voor elektrotechniek, alle afgesloten met het „maturitní zkouška”-examen, en ten minste twaalf maanden goedgekeurde praktijkervaring op het gebied van de elektrotechniek.
- Algemene eisen met betrekking tot technische deskundigheid op het gebied van werktuigbouw, elektrotechniek en productie e.d.
- Algemene eisen met betrekking tot technische deskundigheid op het gebied van werktuigbouw, elektrotechniek en productie.
- De daaruit resulterende composietmaterialen (glasvezelversterkte kunststoffen) worden in een groot aantal industrieën gebruikt: auto-industrie, elektrotechniek/elektronica, windmolenbladen, bouw, reservoirs/buizen, consumentenartikelen, ruimtevaart-/militair materieel, enz.
- Dubbele vaardigheden het is de bedoeling dat deze opleiding de flexibiliteit van het personeelsbestand vergroot, door werknemers met een primair werktuigbouwkundige achtergrond bij te scholen in elektrotechniek, en omgekeerd.