Betekenis van:
enkel
enkel
Bijvoeglijk naamwoord
- niet dubbel; niet samengesteld
"een enkele boterham"
"een enkele reis"
Synoniemen
enkel
Bijvoeglijk naamwoord
- niet dubbel, bijvoorbeeld enkel spoor, enkele reis
enkel
Bijvoeglijk naamwoord
- niet dubbel, bijvoorbeeld enkel spoor, enkele reis
enkel (de ~ | meervoud enkels)
Zelfstandig naamwoord
- gewricht tussen voet en onderbeen
"een rok die tot de enkels valt"
"tot de enkels in de modder staan"
Synoniemen
Hyperoniemen
enkel
Zelfstandig naamwoord
- enkele reis; treinkaartje voor reis in één richting
Synoniemen
Hyperoniemen
enkel
Zelfstandig naamwoord
- gewricht dat de voet met het been verbindt
enkel
Zelfstandig naamwoord
- enkelspel
enkel
Zelfstandig naamwoord
- gewricht dat de voet met het been verbindt
enkel
Zelfstandig naamwoord
- enkelspel
enkel
Bijwoord
- niet dubbel
enkel
Bijwoord
- niet meer dan
enkel
Bijwoord
- niet dubbel
enkel
Bijwoord
- niet meer dan
Voorbeeldzinnen
- Dat weet enkel Obama.
- ik heb mijn enkel verzwikt.
- Hij viel en verzwikte zijn enkel.
- Wij hebben enkel rijp fruit verzameld.
- Geen enkel boek is het lezen waard.
- Enkel vrede kan de wereld redden.
- Nooit zag ik dergelijk kwaad in één enkel hart!
- Ik heb geen enkel idee waarom zij zo kwaad geworden is.
- Dit toont aan dat Engels niet enkel meer voor de Britten is weggelegd.
- Honderdvijfentwintig jaar hebben het aangetoond: Esperanto is veel meer dan enkel een taal.
- Voor de laatkomers, enkel de beenderen
- Ik heb één enkel boek gekocht, dat ik aan een student gegeven heb.
- Hij kan geen enkel woord Frans, maar anderzijs kan hij wel Engels spreken alsof hij er mee opgegroeid is.
- Wij worden allemaal naar één enkel punt samengedreven
- Niets staat in de weg, er is geen enkel bezwaar (om dit document te drukken)