Betekenis van:
eten

eten
Zelfstandig naamwoord
  • dat wat iemand tot zich neemt om diens metabolisme in werking te houden
"Het eten was erg lekker."
eten
Zelfstandig naamwoord
  • de maaltijd
"Zij zorgt altijd voor het eten."
eten (het ~)
Zelfstandig naamwoord
  • al wat tot voeding kan dienen
"het eten ligt me zwaar op de maag"
"dat is geen eten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

eten
Werkwoord
  • het nuttigen van voedsel
"We gingen met de hele klas eten bij een pizzeria."
eten
Werkwoord
  • aan tafel eten; zich voeden
"spinazie eten"
"je bord leeg eten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Taiwanees eten is milder dan Indiaas eten.
  2. Mensen eten geen mensen.
  3. Ik zal hier eten.
  4. Termieten eten hout.
  5. Ons eten is goedkoop.
  6. Het eten is klaar.
  7. Amerikanen eten veel vlees.
  8. Kan ik eten?
  9. Je moet niet eten.
  10. Wil je iets eten?
  11. Laten we sushi eten.
  12. Wanneer kunnen we eten?
  13. Kan ik dit eten?
  14. Zij eten een boterham.
  15. Ze hadden geen eten.