Betekenis van:
familielid
familielid (het ~ | meervoud familieleden)
Zelfstandig naamwoord
- persoon beschouwd in zijn verhouding tot degenen met wie hij een familie uitmaakt
"een ver familielid"
"familieleden van het slachtoffer"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- „familielid”:
- Ander familielid
- Een lid van het huishouden of familielid
- Van een familielid, vriend of collega leren
- Familielid in opgaande lijn van de referentiepersoon (of van diens echtgenoot/echtgenote of inwonende partner)
- „Actueel” voor de variabele „Mogelijkheid om een familielid, vriend of buur om hulp te vragen”.
- de gevonniste persoon heeft een familielid met vaste en wettige verblijfplaats in de tenuitvoerleggingsstaat;
- Als deze persoon niet de bedrijfsleider is, is de bedrijfsleider een familielid van het bedrijfshoofd?
- Als het antwoord op vraag B.2 „nee” is, is de bedrijfsleider een familielid van het bedrijfshoofd?
- Als het antwoord op vraag B/2 „neen” is, is de bedrijfsleider een familielid van het bedrijfshoofd?
- een lagere totale overbrengingsverhouding dan het geteste familielid hebben die uitsluitend wordt veroorzaakt door een verandering van de bandenmaat; en
- Als de bedrijfsleider een familielid van het bedrijfshoofd is, is de bedrijfsleider de echtgenoot/echtgenote van het bedrijfshoofd?
- Als het antwoord op vraag B/2 „nee” is, is de bedrijfsleider een familielid van het bedrijfshoofd?
- Voor deze richtlijn dient de definitie van „familielid” ook de geregistreerde partner te omvatten indien de wetgeving van het gastland geregistreerd partnerschap gelijk stelt met huwelijk.
- indien bijzonder schrijnende situaties zulks rechtvaardigen, bijvoorbeeld wanneer een familielid tijdens het huwelijk of het geregistreerd partnerschap het slachtoffer is geweest van huiselijk geweld, of