Betekenis van:
feitelijk

feitelijk
Bijvoeglijk naamwoord
  • zo niet op papier dan toch wel in werkelijkheid
"Dit is een feitelijke erkenning van zijn ongelijk."
feitelijk
Bijvoeglijk naamwoord
  • echt; voorkomend; feitelijk; eigenlijk; lichamelijk; werkelijk; als in de werkelijkheid; werkelijk
"de feitelijke macht(hebbers)"
"de feitelijke situatie/toestand"

Synoniemen

Hyperoniemen

feitelijk
Bijvoeglijk naamwoord
  • eigenlijk.
feitelijk
Bijwoord
  • zo niet op papier dan toch wel in werkelijkheid
"Hij heeft feitelijk niets meer te vertellen."

Voorbeeldzinnen

  1. Feitelijk vervoerder
  2. feitelijk vertrekgewicht.
  3. Feitelijk geconstateerde oppervlakte:
  4. het gebruik van het project/feitelijk gebruik?
  5. Alle belangrijke aspecten van instructies moeten feitelijk correct zijn.
  6. Feitelijk is het compensatiefonds sedert 1 januari 2001 operationeel.
  7. feitelijk verrichte beroepswerkzaamheden, al dan niet in loondienst; alsmede
  8. voor korte vluchten: ten laatste wanneer het luchtvaartuig feitelijk opstijgt;
  9. De feitelijk in enquêtes bij de eindverbruikers opgegeven hoeveelheid.
  10. Oostenrijk heeft vooral niets gezegd over de feitelijk begunstigden, noch over de vraag of de kring van feitelijk begunstigden significant gewijzigd is na de aanpassing van de wet.
  11. de belemmering voor het rechtmatige gebruik of rechtmatige functies, feitelijk of potentieel, van het grondwater;
  12. Aantal uren dat de betrokkene tijdens de referentieweek feitelijk in de eerste werkkring heeft gewerkt
  13. Zij worden feitelijk gewaardeerd op een belastbare waarde per aangesloten woning.
  14. De begunstigde ondernemingen concurreren feitelijk of potentieel met soortgelijke ondernemingen in Noorwegen en andere EVA-staten.
  15. De overheidssubsidie stemt feitelijk overeen met de in de overeenkomsten met de individuele omroepen vermelde bedragen.