Betekenis van:
festival

festival (het ~ | meervoud festivals)
Zelfstandig naamwoord
  • grote feestelijke, culturele gebeurtenis
"het festival trok zo'n 1200 bezoekers"
"een festival houden"

Hyperoniemen

Hyponiemen

festival
Zelfstandig naamwoord
  • een groot evenement met zang en dans en muzikale optredens
"In Nederland worden jaarlijks enkele grote festival gehouden."
festival
Zelfstandig naamwoord
  • een reeks optredens

Voorbeeldzinnen

  1. Het festival was binnen twee uur uitverkocht.
  2. Recentelijker heeft de onderneming Festival Cruises een gemiddelde afschrijving van 20 % toegepast bij de verkoop van drie cruiseschepen.