Betekenis van:
film

film (de ~ | meervoud films)
Zelfstandig naamwoord
  • in een vlak uitgespreide hoeveelheid van een stof of van voorwerpen
"een film olie [op het water]"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

film (de ~ | meervoud films)
Zelfstandig naamwoord
  • strook lichtgevoelig materiaal
"op film vastleggen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

film
Zelfstandig naamwoord
  • een dunne laag
"De film van olie op het water gaf een regenboogeffect."
film
Zelfstandig naamwoord
  • een dun en oprolbaar medium om beelden op te nemen in een camera
"Met de opkomst van de digitale camera wordt er steeds minder film verkocht."
film
Zelfstandig naamwoord
  • een opname van bewegende beelden die een verhaal vertelt
""Stuart Little" is een bekende film."
film
Zelfstandig naamwoord
  • de filmindustrie
"Werkt hij niet voor de film?"
film
Zelfstandig naamwoord
  • een vastgelegd bewegend beeld in een medium
"Heb je dat op film? Ja, het staat hier op de harde schijf."
film (de ~ | meervoud films)
Zelfstandig naamwoord
  • filmvoorstelling
"naar de film gaan"
"de film duurt 25 minuten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

film
Zelfstandig naamwoord
  • alle ondernemingen mbt. film; milieu van filmmensen en -acteurs

Synoniemen

Hyperoniemen

film
Werkwoord
  • filmkijken: ''Ik kijk graag '''film'''.''
film
Bijwoord
  • filmkijken: ''Ik kijk graag '''film'''.''

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik wil de film zien.
  2. Heb je deze film gezien?
  3. Ik wil deze film zien.
  4. De film duurde twee uur.
  5. Zijn nieuwe film is teleurstellend.
  6. Toms favoriete film is Dumbo.
  7. Ik wil de film zien.
  8. Vond je de film leuk?
  9. De film begint om tien uur.
  10. Jullie willen een Franse film zien, nietwaar?
  11. De film bracht haar aan het wenen.
  12. De Amerikaanse film was een groot succes.
  13. Het gezin kijkt samen een film.
  14. Wil je echt een Franse film kijken?
  15. Die film is de moeite waard.