Betekenis van:
flauw
flauw
Bijvoeglijk naamwoord
- niet grappig
"een flauwe grap"
"doe niet zo flauw!"
flauw
Bijvoeglijk naamwoord
- niet aardig
"doe niet zo flauw!"
"flauwe kinderen"
flauw
Bijvoeglijk naamwoord
- met weinig intensiteit
"een flauwe bocht/helling"
"een flauw verlichte gang"
flauw
Bijvoeglijk naamwoord
- zonder smaak, meestal door een gebrek aan zout
"Deze flauwe hap kan wel wat zout gebruiken."
flauw
Bijvoeglijk naamwoord
- in overdrachtelijke zin smakeloos
"Hij haalt soms de flauwste grappen uit."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ik heb geen flauw benul.
- Ik heb geen flauw idee.
- Ik denk dat ik flauw ga vallen.
- Tom viel flauw van de hitte.
- Ik heb geen flauw idee waarom het zo is.
- Hij viel in het midden van zijn toespraak flauw.
- Ik heb geen flauw idee hoe ik moet golfen.
- We zagen een flauw licht voorbij de rivier.
- Hij viel flauw van honger en vermoeidheid, maar even later kwam hij weer bij.