Betekenis van:
flauw

flauw
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet grappig
"een flauwe grap"
"doe niet zo flauw!"
flauw
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet aardig
"doe niet zo flauw!"
"flauwe kinderen"
flauw
Bijvoeglijk naamwoord
  • met weinig intensiteit
"een flauwe bocht/helling"
"een flauw verlichte gang"
flauw
Bijvoeglijk naamwoord
  • zonder smaak, meestal door een gebrek aan zout
"Deze flauwe hap kan wel wat zout gebruiken."
flauw
Bijvoeglijk naamwoord
  • in overdrachtelijke zin smakeloos
"Hij haalt soms de flauwste grappen uit."
flauw
Bijvoeglijk naamwoord
  • misselijk (makend); misselijk
"flauw zijn van de honger"

Synoniemen

flauw
Bijvoeglijk naamwoord
  • flauw van smaak; zonder smaak; smaakloos
"flauwe aardappelen/soep"
"een flauwe smaak"

Synoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ik heb geen flauw benul.
  2. Ik heb geen flauw idee.
  3. Ik denk dat ik flauw ga vallen.
  4. Tom viel flauw van de hitte.
  5. Ik heb geen flauw idee waarom het zo is.
  6. Hij viel in het midden van zijn toespraak flauw.
  7. Ik heb geen flauw idee hoe ik moet golfen.
  8. We zagen een flauw licht voorbij de rivier.
  9. Hij viel flauw van honger en vermoeidheid, maar even later kwam hij weer bij.