Betekenis van:
fok
fok (de ~ | meervoud fokken)
Zelfstandig naamwoord
- hulpmiddel bij het kijken; (informeel) bril
"de fok erbij opzetten"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
fok (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- teelt van dieren; het fokken
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
fok
Zelfstandig naamwoord
- ; driehoekig zeil bevestigd aan de voorstag
fok
Zelfstandig naamwoord
- ; het onderste razeil aan de fokkemast van vierkantgetuigde schepen
fok
Zelfstandig naamwoord
- het fokken, de teelt van dieren (geen meervoud)
fok
Zelfstandig naamwoord
- bril
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- BPR (fok- of gebruiksloopvogels)
- BPR (fok- of gebruiksloopvogels)
- Fok- en gebruikspluimvee
- Fok- of vermeerderingsbeslagen (kruisingen)
- Fok- of vermeerderingsbeslagen (kruisingen)
- Fokken: voor fok- en gebruiksdieren.
- Bedrijven met fok- en vleesvarkens gecombineerd
- B Fok in gevangenschap of kunstmatige kweek
- Dieren gehouden voor de fok [16]
- Dieren gehouden voor de fok [13]
- BPP (fok- of gebruikspluimvee m.u.v. loopvogels)
- de gedode fok- en legkippen Gallus gallus;
- Fok- en gebruiksloopvogels en broedeieren en eendagskuikens daarvan
- Veterinair certificaat voor als landbouwhuisdier gehouden fok- en/of gebruiksschapen (Ovis aries) en fok- en/of gebruiksgeiten (Capra hircus).
- Dit certificaat is voor levende als landbouwhuisdier gehouden fok- en gebruiksschapen (Ovis aries) en fok- en gebruiksgeiten (Capra hircus).