Betekenis van:
fout

fout
Bijvoeglijk naamwoord
  • lelijk, kitscherig
"een lekker kitscherige, foute inrichting"
"foute kleren"

Hyperoniemen

fout
Bijvoeglijk naamwoord
  • onjuist, incorrect, niet goed
"Het antwoord is fout."
fout
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet volgens de in een groep of land geldende normen of moraal
"Hele foute muziek."
fout
Bijvoeglijk naamwoord
  • aan de kant van de as-mogendheden in de Tweede Wereldoorlog
"Zijn vader was fout."
fout
Bijvoeglijk naamwoord
  • onjuist, verkeerd
"Hij heeft het fout gedaan."
fout
Bijvoeglijk naamwoord
  • anders dan de bedoeling is
"fout in de oorlog"
"een fout antwoord"

Synoniemen

fout (de ~ | meervoud fouten)
Zelfstandig naamwoord
  • afwijking in een waarde
"een fout van vier tienden"
"maximaal toelaatbare fout"

Hyperoniemen

fout (de ~ | meervoud fouten)
Zelfstandig naamwoord
  • fout; verkeerde handelwijze; het onjuist zijn
"een opzettelijke fout"
"een slordige fout"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

fout (de ~ | meervoud fouten)
Zelfstandig naamwoord
  • fout in een zaak; gebrek; dat waardoor iets niet correct werkt; onjuistheid in een werk
"zonder fouten schrijven"
"een weefsel met fouten"

Synoniemen

Hyperoniemen

fout (de ~ | meervoud fouten)
Zelfstandig naamwoord
  • moreel slechte hoedanigheid
"je eigen fouten kennen"
"iemand op zijn fouten wijzen"

Synoniemen

Hyperoniemen

fout
Zelfstandig naamwoord
  • vergissing, onjuistheid
fout
Bijwoord
  • onjuist, verkeerd
"Hij heeft het fout gedaan."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Fout.
  2. Mijn fout.
  3. Het was mijn fout.
  4. Ik was fout.
  5. Eigenlijk is het uw fout.
  6. Het was niet mijn fout.
  7. Hij heeft zijn fout erkend.
  8. Ik heb een fout gemaakt.
  9. Ze maakte weer dezelfde fout.
  10. Hij heeft zijn fout erkend.
  11. Elke fout maakt me sterker.
  12. Hij heeft geen fout gemaakt.
  13. Dit is allemaal jouw fout.
  14. Zij lachten over zijn fout.
  15. Dat is niet de fout van Jack.